Door Jos Cöp.
Ieder schoolteam is gericht op het bieden van onderwijs van zo hoog mogelijke kwaliteit. Maar wat is onderwijskwaliteit nu eigenlijk precies? In ieder geval is het meer dan een streefrichting. Er liggen stapels wetenschappelijk onderzoek en nog veel meer ervaringen van leerkrachten waarmee goed onderbouwd kan worden wat de kenmerken van effectief onderwijs zijn. De onderstaande discussiefilm doet een poging om het overzichtelijk bij elkaar te zetten. Daarmee kan het een prima hulpmiddel zijn om met elkaar te bespreken.
Hieronder zullen we de negen schakels kort beschrijven.
1. Werk vanuit leerdoelen
Goede taal- en spellinglessen zijn doelgericht. Het lesdoel is daarbij het stuur. Het is heel belangrijk om dit stuur stevig vast te pakken, want dat biedt de beste garanties voor resultaat. Als je niet weet waar je heen wilt, kom je er ook nooit. Ook is het belangrijk om de leerdoelen te bespreken en te delen met de kinderen. Zo weten ze waar hun inspanning toe gaat leiden en waarom het zinvol is om er energie in te steken.
2. Creëer betrokkenheid
Leren vergt inspanning en dit vraagt om een zekere mate van motivatie en betrokkenheid. Heeft u zelf wel eens geprobeerd om iets te leren dat u niet wilde leren? Betrokkenheid ontstaat als kinderen gepakt worden door het doel, het onderwerp en de activiteit. Dit kan het best door een verbinding te leggen tussen de belevingswereld van de kinderen en de leerstof die aan de orde is. De methode kan hiervoor een aanzet geven door uit te gaan van aansprekende onderwerpen en lesdoelen. Maar een methode kan niet de verbinding leggen met de directe actualiteit en de belevingswereld van de leerlingen, want die is afhankelijk van plaats en tijd. De leerkracht kan dit wel door de leerstof te verbinden met wat gaande is en was.
3. Zorg voor interactie en afwisseling
De kern van leren is denken. Een kind dat niet denkt, leert ook niet. Effectief onderwijs zoekt dus altijd naar een manier om leerlingen te laten denken over de leerstof. Naar effectieve werkvormen dus. Maar al is de werkvorm nog zo effectief, op een gegeven moment is de koek op, de motivatie weg en het denken gestopt. Door te zorgen voor afwisselende werkvormen kan de denkactiviteit, de interactie tussen leerling en leerstof, verlengd worden. Vermijd dus de eenzijdigheid en zorg altijd voor een afwisseling van praat-, kijk-, luister- en doe-werkvormen. De methode geeft hiervoor een belangrijke aanzet, maar de leerkracht zit dichter bij het vuur en ziet wanneer kinderen afhaken. Als het even kan, is dat het moment om over te gaan naar een andere werkvorm.
4. Werk vanuit een effectief lesmodel
Een effectieve les vraagt om een verantwoorde opbouw. Leren heeft verschillende fasen. Om open te staan voor het leerdoel en is een motiverende introductie een belangrijk begin. Nieuwe dingen vragen daarna om een uitleg. Dit kan variëren van sterk leerkrachtgestuurd instructie geven tot uitleg in de vorm van een leergesprek. Daarna gaat met de leerstof geoefend worden. Wellicht eerst onder begeleiding en daarna meer zelfstandig. En tot slot kan door middel van een evaluatieve werkvorm nagegaan worden of het leerdoel bereikt is. Deze aanpak, ook wel het model directe instructie genaamd, wordt in steeds meer klassen op een consequente manier uitgevoerd.
5. Bewaak de voortgang door te toetsen
Op drie momenten kan worden vastgesteld of de onderwijsdoelen bereikt worden. Aan het eind van een les kan tijdens de evaluatiefase een werkvorm gebruikt waarmee op een grove manier kan worden vastgesteld of het lesdoel bereikt is. Verder is het belangrijk om na ieder blok te toetsen. Hier wordt bekeken of leerlingen zich de doelen van het blok hebben eigen gemaakt. Als dit niet het geval is, kan dit alsnog worden bereikt met herhalingstaken. Tot slot zijn er nog de niet methodegebonden toetsen, meestal van een leerlingvolgsysteem. Daar waar methodegebonden toetsen kort na de lessen nagaan of kinderen de stof opgepikt hebben, kijken niet methodegebonden toetsen na langere tijd of één en ander is beklijfd en wat het niveau is van de leerling. Kortom, iedere soort evaluatie heeft een eigen functie en is daarmee onmisbaar.
6. Differentiatie: Bied voldoende instructie en begeleiding
Leerlingen verschillen in wat ze nodig hebben om de leerdoelen te bereiken. Goede leerlingen slagen er veelal in om de doelen vrij zelfstandig te bereiken. Bij hun gemiddelde en zwakkere klasgenoten is dat minder het geval. Zij hebben instructie en begeleiding nodig om zover te komen. Het is belangrijk om dit onderscheid te maken. Door een aantal kinderen meer los te laten kan de ondersteuning naar andere geïntensiveerd worden. Zo blijft het toch haalbaar. Leerlingen kunnen meer instructie krijgen door het uitlegmoment te verlengen en samen de eerste verwerkingsopdrachten te doen (inoefening). Verder is het ook wenselijk om de instructie vaker te herhalen. Dit kan op momenten tussendoor of na de toets. De leerlingen die de doelen al bereikt hebben gaan zelfstandig aan de slag met de plustaken. De andere krijgen herhalingstaken, waarbij eerdere instructie onder begeleiding van een leerkracht nogmaals herhaald wordt en er extra met de leerstof wordt geoefend.
7. Differentiatie: Bied voldoende leertijd.
Uit onderzoek is bekend dat er een groot verschil is in de leertijd die kinderen nodig hebben om de doelen te bereiken. Zwakkere leerlingen zullen vaak veel meer tijd nodig hebben. Het lesrooster moet dat toelaten. Om voldoende tijd beschikbaar te hebben is het belangrijk om per week ongeveer vier uur te reserveren voor taal en 2 uur voor spelling. Deze tijd kan in eerste instantie besteed worden aan de lessen zoals ze in de methode staan. Verder kan dit aangevuld worden met extra activiteiten. Maar er is natuurlijk ook niets mis met het toevoegen van eigen oefenstof. De hoofdzaak is namelijk dat een kind de hoeveelheid leertijd krijgt die het nodig heeft. Het bereiken van de doelen staat hierbij centraal en niet de hoeveelheid leerstof die een methode biedt.
8. Zorg voor een consistente didactische aanpak.
Pas als extra instructie / begeleiding en extra leertijd geen effect hebben, is het zinvol om van didactische aanpak te veranderen. Vaak gebeurt dit te snel, waardoor zwakkere kinderen juist in de war komen. Ze leerden de open lettergrepen bijvoorbeeld te schrijven door te redeneren op basis van (auditieve) klankgroepen en ineens moeten ze gaan denken in (visuele) lettergrepen. Die omschakeling is heel lastig, zeker voor kinderen die het niet zomaar komt aanwaaien. Het advies is daarom om niet te snel een aanpak in te ruilen voor een andere. Twee aanpakken half beheersen, betekent nog steeds dat kinderen de woorden niet goed zullen schrijven. Ook binnen de remedial teaching zal dus in eerste instantie uitgegaan moeten worden van de aanpak die in de klas wordt gehanteerd.
9. Houd de organisatie haarbaar.
Effectief taal- en spellingonderwijs staat of valt met de organisatorische haalbaarheid. Wordt de klassenorganisatie te complex, dan verdwijnt het overzicht. Om het zo overzichtelijk mogelijk te houden heeft, als het maar even kan, convergent differentiëren de voorkeur. Bij deze wijze van omgaan met verschillen zijn de leerlingen in principe allemaal met dezelfde basisleerstof bezig. Goede leerlingen veelal zelfstandig en minder goede met meer instructie en begeleiding. En als goede leerlingen eerder klaar zijn, dan gaan ze aan de slag met extra leerstof, maar ze gaan nog niet naar nieuwe basisleerstof. Pas als de verschillen tussen kinderen enorm groot zijn, kan ervoor gekozen worden om meer divergent te gaan werken. Leerlingen zullen dan met verschillende leerstofonderdelen bezig zijn, waardoor er niveaugroepen gaan ontstaan. Hierdoor wordt het steeds moeilijker om kinderen de instructie en begeleiding te bieden die ze nodig hebben, want dit moet dan op twee niveaus gebeuren. Bij meer dan twee niveaugroepen wordt ronduit twijfelachtig of dit te behappen is voor één leerkracht. Extra handjes zullen dan al snel nodig zijn. Extra leerkrachten, klassenassistenten en didactisch geschoolde ouders kunnen dan van grote waarde zijn. Ze zijn meer dan welkom.
Ieder schoolteam is gericht op het bieden van onderwijs van zo hoog mogelijke kwaliteit. Maar wat is onderwijskwaliteit nu eigenlijk precies? In ieder geval is het meer dan een streefrichting. Er liggen stapels wetenschappelijk onderzoek en nog veel meer ervaringen van leerkrachten waarmee goed onderbouwd kan worden wat de kenmerken van effectief onderwijs zijn. De onderstaande discussiefilm doet een poging om het overzichtelijk bij elkaar te zetten. Daarmee kan het een prima hulpmiddel zijn om met elkaar te bespreken.
Hieronder zullen we de negen schakels kort beschrijven.
1. Werk vanuit leerdoelen
Goede taal- en spellinglessen zijn doelgericht. Het lesdoel is daarbij het stuur. Het is heel belangrijk om dit stuur stevig vast te pakken, want dat biedt de beste garanties voor resultaat. Als je niet weet waar je heen wilt, kom je er ook nooit. Ook is het belangrijk om de leerdoelen te bespreken en te delen met de kinderen. Zo weten ze waar hun inspanning toe gaat leiden en waarom het zinvol is om er energie in te steken.
2. Creëer betrokkenheid
Leren vergt inspanning en dit vraagt om een zekere mate van motivatie en betrokkenheid. Heeft u zelf wel eens geprobeerd om iets te leren dat u niet wilde leren? Betrokkenheid ontstaat als kinderen gepakt worden door het doel, het onderwerp en de activiteit. Dit kan het best door een verbinding te leggen tussen de belevingswereld van de kinderen en de leerstof die aan de orde is. De methode kan hiervoor een aanzet geven door uit te gaan van aansprekende onderwerpen en lesdoelen. Maar een methode kan niet de verbinding leggen met de directe actualiteit en de belevingswereld van de leerlingen, want die is afhankelijk van plaats en tijd. De leerkracht kan dit wel door de leerstof te verbinden met wat gaande is en was.
3. Zorg voor interactie en afwisseling
De kern van leren is denken. Een kind dat niet denkt, leert ook niet. Effectief onderwijs zoekt dus altijd naar een manier om leerlingen te laten denken over de leerstof. Naar effectieve werkvormen dus. Maar al is de werkvorm nog zo effectief, op een gegeven moment is de koek op, de motivatie weg en het denken gestopt. Door te zorgen voor afwisselende werkvormen kan de denkactiviteit, de interactie tussen leerling en leerstof, verlengd worden. Vermijd dus de eenzijdigheid en zorg altijd voor een afwisseling van praat-, kijk-, luister- en doe-werkvormen. De methode geeft hiervoor een belangrijke aanzet, maar de leerkracht zit dichter bij het vuur en ziet wanneer kinderen afhaken. Als het even kan, is dat het moment om over te gaan naar een andere werkvorm.
4. Werk vanuit een effectief lesmodel
Een effectieve les vraagt om een verantwoorde opbouw. Leren heeft verschillende fasen. Om open te staan voor het leerdoel en is een motiverende introductie een belangrijk begin. Nieuwe dingen vragen daarna om een uitleg. Dit kan variëren van sterk leerkrachtgestuurd instructie geven tot uitleg in de vorm van een leergesprek. Daarna gaat met de leerstof geoefend worden. Wellicht eerst onder begeleiding en daarna meer zelfstandig. En tot slot kan door middel van een evaluatieve werkvorm nagegaan worden of het leerdoel bereikt is. Deze aanpak, ook wel het model directe instructie genaamd, wordt in steeds meer klassen op een consequente manier uitgevoerd.
5. Bewaak de voortgang door te toetsen
Op drie momenten kan worden vastgesteld of de onderwijsdoelen bereikt worden. Aan het eind van een les kan tijdens de evaluatiefase een werkvorm gebruikt waarmee op een grove manier kan worden vastgesteld of het lesdoel bereikt is. Verder is het belangrijk om na ieder blok te toetsen. Hier wordt bekeken of leerlingen zich de doelen van het blok hebben eigen gemaakt. Als dit niet het geval is, kan dit alsnog worden bereikt met herhalingstaken. Tot slot zijn er nog de niet methodegebonden toetsen, meestal van een leerlingvolgsysteem. Daar waar methodegebonden toetsen kort na de lessen nagaan of kinderen de stof opgepikt hebben, kijken niet methodegebonden toetsen na langere tijd of één en ander is beklijfd en wat het niveau is van de leerling. Kortom, iedere soort evaluatie heeft een eigen functie en is daarmee onmisbaar.
6. Differentiatie: Bied voldoende instructie en begeleiding
Leerlingen verschillen in wat ze nodig hebben om de leerdoelen te bereiken. Goede leerlingen slagen er veelal in om de doelen vrij zelfstandig te bereiken. Bij hun gemiddelde en zwakkere klasgenoten is dat minder het geval. Zij hebben instructie en begeleiding nodig om zover te komen. Het is belangrijk om dit onderscheid te maken. Door een aantal kinderen meer los te laten kan de ondersteuning naar andere geïntensiveerd worden. Zo blijft het toch haalbaar. Leerlingen kunnen meer instructie krijgen door het uitlegmoment te verlengen en samen de eerste verwerkingsopdrachten te doen (inoefening). Verder is het ook wenselijk om de instructie vaker te herhalen. Dit kan op momenten tussendoor of na de toets. De leerlingen die de doelen al bereikt hebben gaan zelfstandig aan de slag met de plustaken. De andere krijgen herhalingstaken, waarbij eerdere instructie onder begeleiding van een leerkracht nogmaals herhaald wordt en er extra met de leerstof wordt geoefend.
7. Differentiatie: Bied voldoende leertijd.
Uit onderzoek is bekend dat er een groot verschil is in de leertijd die kinderen nodig hebben om de doelen te bereiken. Zwakkere leerlingen zullen vaak veel meer tijd nodig hebben. Het lesrooster moet dat toelaten. Om voldoende tijd beschikbaar te hebben is het belangrijk om per week ongeveer vier uur te reserveren voor taal en 2 uur voor spelling. Deze tijd kan in eerste instantie besteed worden aan de lessen zoals ze in de methode staan. Verder kan dit aangevuld worden met extra activiteiten. Maar er is natuurlijk ook niets mis met het toevoegen van eigen oefenstof. De hoofdzaak is namelijk dat een kind de hoeveelheid leertijd krijgt die het nodig heeft. Het bereiken van de doelen staat hierbij centraal en niet de hoeveelheid leerstof die een methode biedt.
8. Zorg voor een consistente didactische aanpak.
Pas als extra instructie / begeleiding en extra leertijd geen effect hebben, is het zinvol om van didactische aanpak te veranderen. Vaak gebeurt dit te snel, waardoor zwakkere kinderen juist in de war komen. Ze leerden de open lettergrepen bijvoorbeeld te schrijven door te redeneren op basis van (auditieve) klankgroepen en ineens moeten ze gaan denken in (visuele) lettergrepen. Die omschakeling is heel lastig, zeker voor kinderen die het niet zomaar komt aanwaaien. Het advies is daarom om niet te snel een aanpak in te ruilen voor een andere. Twee aanpakken half beheersen, betekent nog steeds dat kinderen de woorden niet goed zullen schrijven. Ook binnen de remedial teaching zal dus in eerste instantie uitgegaan moeten worden van de aanpak die in de klas wordt gehanteerd.
9. Houd de organisatie haarbaar.
Effectief taal- en spellingonderwijs staat of valt met de organisatorische haalbaarheid. Wordt de klassenorganisatie te complex, dan verdwijnt het overzicht. Om het zo overzichtelijk mogelijk te houden heeft, als het maar even kan, convergent differentiëren de voorkeur. Bij deze wijze van omgaan met verschillen zijn de leerlingen in principe allemaal met dezelfde basisleerstof bezig. Goede leerlingen veelal zelfstandig en minder goede met meer instructie en begeleiding. En als goede leerlingen eerder klaar zijn, dan gaan ze aan de slag met extra leerstof, maar ze gaan nog niet naar nieuwe basisleerstof. Pas als de verschillen tussen kinderen enorm groot zijn, kan ervoor gekozen worden om meer divergent te gaan werken. Leerlingen zullen dan met verschillende leerstofonderdelen bezig zijn, waardoor er niveaugroepen gaan ontstaan. Hierdoor wordt het steeds moeilijker om kinderen de instructie en begeleiding te bieden die ze nodig hebben, want dit moet dan op twee niveaus gebeuren. Bij meer dan twee niveaugroepen wordt ronduit twijfelachtig of dit te behappen is voor één leerkracht. Extra handjes zullen dan al snel nodig zijn. Extra leerkrachten, klassenassistenten en didactisch geschoolde ouders kunnen dan van grote waarde zijn. Ze zijn meer dan welkom.