Maak van de school een woordpaleis. Eigentijds woordenschatonderwijs met de Woordencirkel-aanpak. (tijdschrifartikel)
Door Jos Cöp en Judith Veldhuizen
Op veel scholen is het woordenschatonderwijs aan het veranderen. Van voorgeprogrammeerde lessen uit een taalmethode, wordt het steeds meer de vakoverstijgende smeer- en leerolie die de basis vormt van de complete persoonlijke (taal)ontwikkeling. Voor veel schoolleiders is het een uitdaging om onderwijskundig leiding te geven aan dit veranderingsproces. En dat is volkomen begrijpelijk, want het kan heel veel dingen tegelijkertijd raken. Denk aan het taalbeleid van de school, het streven naar verbinding tussen vakgebieden, de inpassing van 21e-eeuwse vaardigheden in het curriculum en het meer gaan werken met digitale leermiddelen en devices. Boeiender kan eigenlijk niet, maar eenvoudig is anders.
De Woordencirkel-aanpak
In het vorige nummer van BSM schetsten wij een aantal (vak)inhoudelijke ontwikkelingen die de laatste decennia het woordenschatonderwijs beïnvloed hebben. Met als voornaamste boodschap: het belang van het vakgebied kan nauwelijks overschat worden. In dat artikel introduceerden we ook een nieuw model voor modern woordenschatonderwijs: de Woordencirkel-aanpak. Deze cyclische manier van werken verbindt vier belangrijke activiteiten met elkaar: nieuwe woorden ontmoeten, de betekenis van nieuwe woorden afleiden, nieuwe woorden aanleren en nieuwe woorden gebruiken. De vier stappen samen vormen de basis van kwalitatief hoogstaand en kansrijk woordenschatonderwijs.
Afbeelding: de Woordencirkel
Kenmerken van de aanpak
Kenmerkend voor de Woordencirkel-aanpak is dat deze het woordenschatonderwijs betekenisvoller, socialer, strategischer en meer eigentijds maakt. Betekenisvoller, omdat de aanpak minder start bij schoolse taallessen met woordenlijsten die leerkrachtgestuurd aangeleerd moeten worden. In plaats daarvan leren kinderen de woorden bij begrippen die zich aandienen binnen vakgebieden. Het sociale element van de aanpak is dat het leren kennen van nieuwe woordbetekenissen vrijwel altijd gebeurt in verbinding met anderen. De aanpak is strategisch, omdat niet alles direct uitgelegd wordt maar leerlingen eerst laat proberen om zelfstandig - met behulp van woordleerstrategieën - betekenissen te achterhalen. De Woordencirkel-aanpak is eigentijds, vanwege het ombuigen van de klassieke opvatting dat alleen lezen de brug vormt naar een goede woordenschat. Wij vullen dit aan met het inzicht dat ook communicatie via beeld en schermen een volwaardige manier is om veel woordbetekenissen te leren kennen.
Geen beste manier
De Woordencirkel-aanpak legt andere accenten dan bestaande aanpakken. Maar daarmee vegen we die andere aanpakken beslist niet van tafel. Sterker nog: de verschillende aanpakken versterken elkaar en lopen naadloos in elkaar over. Onderzoekers vestigen al jaren de nadruk op het feit dat er geen beste manier is om woordenschatonderwijs te geven (Graves, 2006; National Reading Panel, 2000). Dit heeft alles te maken met het feit dat het een vakgebied is zonder duidelijke lineaire leerlijn en afbakening. Logisch, want iemands woordenschat is persoonlijk, zowel wat betreft de omvang als de gerichtheid van de kennis. Wat wij met de Woordencirkel-aanpak beogen is het woordenschatonderwijs beter te verbinden met de hedendaagse praktijk. Daarin geven we het aloude meer-leesadvies als ultieme manier om extra woordenschat te ontwikkelen, een andere waarde. Bovendien maken we het vakgebied breder dan het leerkrachtgestuurd aanleren van nieuwe woorden.
Activiteit 1: Nieuwe woorden ontmoeten
Lang is de gedachte geweest dat veel lezen zo’n beetje de enige manier is om je woordenschat permanent uit te breiden. Natuurlijk is dat geen onzin. Door het lezen van geschreven teksten komen leerlingen veel nieuwe woorden tegen. Geschreven teksten zijn veel rijker dan gesproken teksten, want daarvan weten we dat slechts 4000 woorden ongeveer 96 procent van de woordvariatie bepalen. Bij geschreven taal is dat een veelvoud. Lezen is daarbij een geëigende manier om met deze rijkere woordenschat in contact te komen.
Toch is er de laatste tien jaar een grote verandering gaande. Door de enorme explosie van informatief videomateriaal is er als het ware een tussenvorm ontstaan tussen geschreven teksten en gesproken taal. Voor steeds meer kinderen is het lezen van een boek een enorme uitdaging. Thuis in elk geval, want daar zijn de digitale media altijd binnen handbereik. Thuis, maar ook op school, leggen papieren media het voor leerlingen af tegen digitale media. Kinderen pakken vaak geen boek meer, maar een tablet. Kinderen lezen minder en kijken meer. In eerste instantie lijkt deze ontwikkeling een groot probleem op te leveren voor de uitbreiding van de woordenschat. Toch zien we dat nogal wat kinderen die weinig lezen wel degelijk op een goede manier hun woordenschat uitbreiden. Voor veel kinderen zijn boeken allang niet meer de primaire bron van nieuwe woorden en nieuwe kennis. In plaats daarvan snuiven ze die kennis op via websites als Youtube of Vimeo. Het eigen maken van nieuwe woorden en betekeniselementen hoort hier onlosmakelijk bij. Wij betogen hier niet dat het kijken van filmpjes het lezen kan vervangen, maar deze tijd vraagt om een verbreed perspectief. Bovendien zijn er geen harde aanwijzingen dat het de filmpjes zijn die het lezen verdringen. Maar dat er minder gelezen wordt en meer via video’s kennis wordt overgedragen, is een feit.
Leerlingen in woordpaleizen
In de Woordencirkel-aanpak geven we veel gewicht aan het ontmoeten van nieuwe woorden. Het is voor leerlingen cruciaal dat ze veel nieuwe woorden tegenkomen in een taalrijke omgeving. Daar ligt de crux, want als dat het geval is, kunnen scholen woordpaleizen worden en zijn ze voor de leerlingen die het echt nodig hebben een bakermat in de talige omgeving die ze soms thuis missen. Veel nieuwe woorden tegenkomen, vraagt om een setting waarin taligheid zichtbaar gemaakt wordt. Dus geen kale steriele schoolgebouwen die ontdaan zijn van zoveel mogelijk prikkels, maar levensechte omgevingen waarin taligheid overal terug te vinden is. Ten eerste door zoveel mogelijk talige aankleding met benamingen en toelichtingen in allerlei vormen. Ten tweede door thematische ontmoetingsplekken te creëren, bijvoorbeeld met tentoonstellingen, woord- en beeldcollages, woordmuren, informatiezuilen en moderne schoolbibliotheken waarin ook plek is voor digitaal materiaal. Het gaat hierbij nadrukkelijk om zowel de fysieke als de digitale aankleding van de school. Net als in de rest van de samenleving kunnen schermen hierbij een heel belangrijke rol spelen. Enerzijds omdat ze veel informatie kunnen bevatten en anderzijds omdat ze een mooie synthese kunnen aanbieden van tekstuele informatie en beeld.
Welkomstschermen
Een mooi voorbeeld van digitale aankleding met veel mogelijkheden om nieuwe woorden te ontmoeten, zijn welkomstschermen en informatiezuilen. In vrijwel alle publieke instellingen hebben dit soort media een dominante plek gekregen als het gaat om het wijzen van de weg, het bieden van voorinformatie en het vermaken. Van de entree van het gemeentehuis tot de wachtkamer van de tandarts, om maar een paar voorbeelden te noemen. In scholen zijn ze nog maar zelden te vinden, maar dat zal de komende jaren zeker veranderen. Op deze media kan heel makkelijk door bondige uitdagende one liners, opvallend beeldmateriaal en korte informatiespots aandacht worden gevraagd voor relevante onderwerpen. Daarmee zijn het ideale plekken om woorden onder de aandacht te brengen.
Welke woorden?
Een belangrijke vraag blijft altijd welke woorden aangeboden moeten worden. In principe zijn er twee redeneringen die gehanteerd kunnen worden. Volgens de ene is het verstandig om te werken vanuit gestandaardiseerde woordenlijsten. Daarmee wordt een poging gedaan om de belangrijkste woorden af te bakenen en zo veilig te stellen dat juist deze gekend gaan worden. De meeste taalmethoden werken op deze manier en ook wij hebben in het verleden ‘vaste’ woordenlijsten ontwikkeld voor groep 4 tot en met 8 en als basis gebruikt voor woordenschatonderwijs op de basisschool. Daardoor kennen we ook de bezwaren die kleven aan deze manier van werken. En mede daardoor zijn we gecharmeerd van de andere redenering. Deze stelt dat het aantal mogelijk te leren woorden zo groot is, dat iedere woordbetekenis een druppel op een gloeiende plaat is. In dat geval hoeft niet per se vooraf bepaald te worden welke woorden gekozen worden, áls er maar relevante nieuwe woorden geleerd worden. Met deze insteek in het achterhoofd kan ineens andersom gewerkt worden. Er kan dan een extra accent gelegd worden op moeilijke woorden die binnen de thema’s, activiteiten en vakken toch al aan de orde komen of een belangrijke rol spelen in de actualiteit. Het woordenschatonderwijs zal dan veel minder aan het taalonderwijs gekoppeld zijn, maar meer vakgebiedoverstijgend zijn.
Prioriteit bij rang 2-woorden
Ook als de woorden die aan bod komen minder vastliggen, blijft het belangrijk om de juiste woorden te selecteren. In het voorafgaande artikel hebben we het onderscheid geschetst tussen rang 1-, rang 2- en rang 3-woorden. Rang 1-woorden (frequent gebruikte spreektaalwoorden) en rang 3-woorden (laagfrequente domeinspecifieke wereldoriënterende woorden) hebben een minder hoge prioriteit dan de rang 2-woorden (de abstractere, schooltaalwoorden die in veel leercontexten gebruikt worden). Het kennen van veel rang 2-woorden komt het leervermogen sterk ten goede en dat betekent dat daar de prioriteit zoveel mogelijk moet liggen.
Om een goed gevoel te krijgen voor de type woorden waar het vooral om gaat of om, indien gewenst, toch uit te gaan van een afgebakende set woorden, kan gebruik gemaakt worden van bekende woordenlijsten als de Woordenlijst Amsterdamse Kinderen (Kuiken, F. & Droge, S, 2010), de Basislijst schooltaalwoorden (Alons, L. & Verhallen, S., 2010) en de Basiswoordenlijst Amsterdamse Kleuters (Mulder, Timman & Verhallen, 2009). Met enige regelmaat verschijnen er specifieke updates van deze basiswoordenlijsten. Wat ons betreft hoeft het echter niet zover te gaan dat het precies de woorden uit deze lijsten zijn die aangeboden worden. Daarvoor verschillen omstandigheden, schoolcontexten en persoonlijke voorkeuren te veel.
Woorden leren in samenhang
Welke woorden ook worden aangeboden, samenhang is vereist. Woorden en hun betekenis leer je niet als losse eenheden. Je haakt ze aan bij woorden die je al kent, bij de kennis van de wereld die je al hebt. Juist in samenhang zijn woorden makkelijker en beter te onthouden en krijgen ze meer betekenis. Het is niet zo dat deze woorden, zoals vaak wordt gedacht, per se onder hetzelfde thema moeten vallen. Met name de zo belangrijke abstractere schooltaalwoorden (zoals helaas, aanpak, strategie of kenmerk), laten zich daarin niet makkelijk pakken. Wel is het zaak om ervoor te zorgen dat er voor leerlingen een voor de hand liggende associatie is tussen de woorden die samen aangeboden worden, maar deze hoeft niet strikt thematisch van aard te zijn. Als het voor kinderen maar mogelijk is om een logsiche verbinding te leggen. Het woord ‘fietsenstalling’ en ‘enorm’ zullen thematisch nooit met elkaar verbonden worden. Maar bekeken vanuit de leefwereld van een kind kan de enorme drukte die er iedere morgen is bij de fietsenstalling, zorgen voor voor een associatie die het leren van beide woorden prima ondersteunt.
Activiteit 2: Betekenis nieuwe woorden achterhalen
De tweede stap van de Woordencirkel-aanpak is het achterhalen van de betekenis van nieuwe woorden. Leerkrachten die hun school zeer talig aankleden en daarin goede teksten afwisselen met goed filmisch materiaal, prikkelen de nieuwsgierigheid en het woordbewustzijn maximaal. Wanneer leerlingen dagelijks volop bekende en onbekende woorden tegenkomen, ontstaat bijna als vanzelf de behoefte de betekenissen te achterhalen. Expliciet uitleggen en aanleren van nieuwe woorden is daarbij vaak niet nodig.
In de meeste gevallen gaan leerlingen zelf aan de slag en achterhalen ze, net als volwassenen, al werkend de betekenis. Daarvoor zetten ze een aantal vaardigheden en strategieën in. Dit klinkt ingewikkelder dan het is. In eerste instantie gaat het om het leren voorspellen van de betekenis van het nieuwe woord. Vervolgens om het leren afleiden van de betekenis uit afbeeldingen, de woordbouw en de omringende tekst. Als de woordbetekenis dan nog niet duidelijk wordt, is opzoeken een mogelijkheid. En uiteindelijk blijft het vragen aan iemand anders over als laatste stap. Moeilijker hoeft het niet te zijn. Leerlingen die deze vaardigheden toepassen, zijn in staat om zonder veel moeite hun woordenschat bijna geruisloos uit te bouwen.
Woordleervaardigheden en -strategieën
Bij het (snel en op een authentieke manier) zélf achterhalen van woordbetekenissen, is samenwerken belangrijk.Op het moment dat leerlingen hier moeite mee hebben, is het een goede keuze om ze daarbij te helpen. Dit kan door met enige regelmaat de vaardigheden en strategieën te bespreken en deze te (laten) modelen. De vraag aan kinderen hoe ze in een bepaalde context zelf achter de betekenis van een woord zijn gekomen, is daarbij een mooi startpunt. Als hulpmiddelen of handelingswijzer kan het onderstaande ondersteuningskaartje gebruikt worden.
Afbeelding: ondersteuningskaartje afleiden van de betekenis van een woord.
Nieuwe woorden ontmoeten en de betekenis in eerste instantie zelf af proberen te leiden is een impliciete manier van onderwijzen. Voor heel veel leerlingen levert dit veel rendement op. Voor leerlingen waarbij dit niet het geval is, is meer nodig. Zodra blijkt dat woorden die aan de orde zijn onvoldoende gekend worden, wordt het noodzakelijk de bovenstaande aanpak uit te breiden met meer expliciete vormen van woordenschatonderwijs. Dit betekent dat woorden aangeleerd gaan worden en dat de rol van de leerkracht groter wordt.
Activiteit 3: Nieuwe woorden aanleren
Woorden aanleren kan op meerdere manieren. Het kan via een intensieve manier, bijvoorbeeld gebaseerd op het veel gehanteerde viertaktmodel van Marianne Verhallen (2000). Maar het kan ook op een minder intensieve manier, zoals beschreven door Isabel Beck e.a. (2013). Daar tussenin ligt de aanpak van Robert Manzano (2011). We zullen ze alle drie kort bespreken.
Aanpak Verhallen
Veel scholen kiezen ervoor om bij het aanleren van nieuwe woorden gebruik te maken van het Viertakt- of VSCC-model van Verhallen. Het model bestaat uit de volgende - inmiddels zeer bekende - vier fasen: voorbewerken (motiveren, geheugennetwerk openen), semantiseren (veelzijdig uitleggen), consolideren (oefenen door zeven tot negen keer herhalen) en controleren (evalueren en toetsen). Dat deze werkwijze veel toegevoegde waarde kan hebben voor kinderen met een beperkte woordenschat, is inmiddels wel duidelijk. Maar door het enorme tijdsintensieve karakter en het accent op diepe woordkennis is veel tijd nodig om relatief weinig woorden te leren. Wetenschappers verbinden deze werkwijze met een toename van de woordenschat van maximaal 600 woorden per jaar (o.a. Carlisle, 2002; Baker, Simmons & Kame'enui, 1997; White, Graves, & Slater, 1990). Toch kan deze beperkte aanvulling zeer belangrijk zijn, zeker als hiermee een aantal hoogfrequente en belangrijke schooltaalwoorden worden aangeleerd. Het kennen van deze woorden kan namelijk voorwaardelijk zijn om ook andere woorden eigen te kunnen maken.
Aanpak Beck
Er is ook een andere, minder intensieve manier om nieuwe woorden aan te leren. Deze aanpak neemt niet de taalles met een lijst te leren woorden als startpunt, maar de geschreven en gesproken teksten die binnen andere vakgebieden aan de orde komen. Al deze teksten bevatten van tijd tot tijd woorden die onbekend zijn. Isabel Beck beschrijft daarop een aanpak die uit iedere tekst twee belangrijke woorden selecteert en deze kort behandelt en bespreekt. Het betreft altijd twee ‘dragende’ woorden die de verbinding kunnen vormen met andere belangrijke woorden in de tekst. Beck werkt met korte activiteiten. Startpunt is het lezen van de tekst of het bekijken van de film. Vervolgens worden de nieuwe woorden eruit gelicht en krijgen ze een context door erover te vertellen en samen te bekijken welke rol ze in de tekst spelen. Daarna spreken de leerlingen het woord uit en voegen ze in hun eigen woorden de betekenis toe en geven nog een voorbeeld van het woord te geven in een andere context. Dan worden de leerlingen meer op het woord betrokken door middel van interactie. Bijvoorbeeld door (non)voorbeelden te laten geven of vragen te stellen. Tot slot herhalen de leeringen het woord, blikken terug en gaan de betekenis vervolgens gebruiken.
Aanpak Manzano
Robert Manzano introduceerde in 2011 een eigen aanpak voor woordenschatonderwijs. Hij onderscheidt een voorbereidingsfase, waarin de woordselectie plaatsvindt. Vervolgens is er een introductiefase waarin nieuwe woorden geïntroduceerd worden. Dit gebeurt in drie stappen. Eerst geeft de leerkracht een omschrijving van het nieuwe begrip. Dan omschrijven de leerlingen het begrip in hun eigen woorden om vervolgens een beeldende weergave te maken van het woord. Dit wordt vastgelegd in een woordportfolio. Hierna volgt de fase van het dieper woordbegrip, wederom verdeeld in drie stappen. Om te beginnen verdiepen leerlingen hun woordkennis door herhaalactiviteiten, bijvoorbeeld door de woorden te vergelijken en te ordenen. Daarna gaan ze de interactie aan met elkaar over de woorden, aan de hand van coöperatieve werkvormen. Tot slot herhalen ze de woorden spelenderwijs in verschillende situaties en contexten door middel van spelletjes.
Veelzijdig verkennen
Welke aanpak ook gekozen wordt, bij alle drie de aanpakken is het belangrijk om het woord veelzijdig te verkennen. Bij Verhallen gebeurt dit op een meer robuuste wijze tijdens de semantiseringsfase aan de hand van vier uitjes: uitbreiden (context geven en clusteren met andere woorden), uitleggen (omschrijven), uitbeelden (laten zien) en uitproberen (betekenisrelaties leggen en verbinden). De aanpak van Beck staat hier niet zo heel ver vanaf, maar is duidelijk minder robuust. Dit kan soms een nadeel zijn, maar tegelijkertijd biedt dit het voordeel dat er meer woorden aan de orde kunnen komen en het leren makkelijker plaats kan vinden in de context van andere vakgebieden. De werkwijze van Manzano kan gezien worden als een tussenweg.
Inzetten van software
Bij alle drie de aanpakken is het belangrijk dat de doelwoorden na de eerste aanbieding regelmatig terugkomen voor verdere inoefening. Hier raken we helaas meteen een verschijnsel dat te vaak aan de orde is in het onderwijs: het met de hele groep inoefenen van exact dezelfde woordselectie. Het gevolg is dat er altijd leerlingen zijn die oefenen met woorden die ze al lang kennen. Het kan niet anders dan dat dit op groepsniveau leidt tot lessen met een laag rendement. In een tijd waarin ICT steeds nadrukkelijker onderdeel van het leerproces wordt, is dit absoluut niet meer nodig. Juist in woordenschatonderwijs is adaptiviteit goud waard, zodat op persoonlijk niveau bekeken kan worden welke woorden al wel en nog niet beheerst worden.
Door gebruik te maken van woordenschatsoftware (zoals bij de methoden Taal in beeld, Taal Actief en Staal) of overhoringsprogramma’s (zoals WRTS of het steeds populairder wordende Quizlet) kan het oefenen gerichter en persoonlijker. Dergelijke oefenprogramma’s kunnen individueel worden afgestemd op de woordenschat die een leerling al dan niet beheerst. Het verschil zit hem in de vulling die initieel al in beide typen programma’s aanwezig is. In tegenstelling tot de woordenschatprogramma’s bij taalmethoden moeten overhoringsprogramma’s door de gebruiker vaak nog gevuld worden met woordenlijsten. Dit hoeft overigens geen nadeel te zijn, want ook het vullen van het programma met lijsten kan voor leerlingen een prima oefening zijn. Te vaak denken we in het onderwijs dat alles klaar moet worden gezet voordat kinderen ermee aan de slag kunnen. Maar steeds vaker ontdekken we dat leerlingen die zelf ontwerpen en zelf vullingen en opdrachten maken, juist daar heel veel van leren. Vaak zelfs meer dan het op een consumerende manier doorlopen van de bestaande opgaven.
Activiteit 4: Nieuwe woorden gebruiken
Nieuwe woorden leren, is een fantastisch proces. En als de nieuwe woorden daarna nog vele malen vanuit verschillende invalshoeken herhaald worden, leren kinderen een woord steeds dieper met steeds meer betekeniselementen kennen. Maar ook dan is de (woorden)cirkel nog niet rond. Het is en blijft extreem belangrijk dat nieuwe woorden regelmatig gebruikt worden en zichtbaar blijven binnen de school. Anders is het risico dat ze weer vergeten worden, groot.
De beste garantie op min of meer permanent gebruik van de woorden binnen de school ontstaat als leerlingen zelf aan de slag gaan. Dat kan door toepassingen te maken waarin het woord een rol speelt. Om ze vervolgens op een deelbare plek op te slaan, waardoor andere leerlingen er weer bij kunnen en mee verder gaan. Voorbeelden van dit soort zelfgemaakte toepassingen zijn eigen teksten, films of ingesproken verhalen. Maar er zijn meer mogelijkheden. Denk bijvoorbeeld aan zelfgemaakte uitlegvideo’s (eenvoudig te maken met Powtoon of Moovly), waarin de doelwoorden gebruikt worden. Of zelfgemaakte interactieve opdrachten, die bijvoorbeeld gecreëerd kunnen worden in Google Forms. Of interactieve quizzes, bijvoorbeeld gemaakt in Kahoot, Quizlet of Prowise presenter.
Naar een organisch woordleersysteem
De mogelijkheden om bestaande digitale platforms (veelal gratis) te gebruiken zijn talrijk. Het mooie van deze digitale mogelijkheden is dat de producten die leerlingen maken, eenvoudig gedeeld kunnen worden door de verbindende link te posten op een verzamelplek. Dit kan een blog zijn, bijvoorbeeld gemaakt met Wordpress of Blogger. Of een digitaal prikbord, eenvoudig te creëren met platforms als Padlet. Een derde mogelijkheid is het inrichten van een (al of niet gesloten) community, bijvoorbeeld in Google plus. Het mooie van het gebruik van dit soort platforms is dat het delen van woordenschattoepassingen erg eenvoudig wordt. Binnen de muren van de klas en de school, maar ook ver daarbuiten. En daarbij mag de thuisomgeving zeker niet vergeten worden.
Op het moment dat het min of meer permanent gebruiken van nieuwe woorden een routine is geworden, gebeurt er nog iets anders. Als dit duidelijk zichtbaar is, wordt de schoolomgeving taalrijker en begint het woordpaleis nog meer realiteit te worden. En dan is de Woordencirkel rond. De kans dat kinderen weer meer nieuwe woorden gaan ontmoeten, is aanmerkelijk groter geworden. Er ontstaat een systeem van woorden leren dat niet alleen afhankelijk is van wat er in taallessen wordt aangeboden, maar dat veel breder gaat. Vervolgens is het logische vervolg om dat ook te gaan verbinden met andere scholen en ook met de thuisomgeving. In fysieke, maar vooral ook in digitale vorm. Zo ontstaat er een organisch systeem om nieuwe woorden te leren dat zich sterk vermengt met de leefwereld van de leerlingen en dat rechtstreeks de leermotivatie kan prikkelen. Waarom zouden we in een tijd waarin het allemaal mogelijk is genoegen nemen met minder?
De literatuurlijst met de genoemde bronnen vindt u hier. Op de website www.woordencirkel.nl. vindt u verder nog het trainingsaanbod waarvan u gebruik kunt maken als u overweegt om uw woordenschatonderwijs betekenisvoller, socialer, strategischer en meer eigentijds in te richten.
Jos Cöp is onafhankelijk leer(middelen)specialist taal, lezen en ICT bij Leertijd.nl. E-mail: joscop@leertijd.nl
Judith Veldhuizen is leerspecialist taal en schrijven bij De Lekschep. E-mail: judith@delekschep.nl
Bron: Dit artikel is verschenen in Basisschoolmanagement, jaargang 31, nummer 6, juni 2017.
Op veel scholen is het woordenschatonderwijs aan het veranderen. Van voorgeprogrammeerde lessen uit een taalmethode, wordt het steeds meer de vakoverstijgende smeer- en leerolie die de basis vormt van de complete persoonlijke (taal)ontwikkeling. Voor veel schoolleiders is het een uitdaging om onderwijskundig leiding te geven aan dit veranderingsproces. En dat is volkomen begrijpelijk, want het kan heel veel dingen tegelijkertijd raken. Denk aan het taalbeleid van de school, het streven naar verbinding tussen vakgebieden, de inpassing van 21e-eeuwse vaardigheden in het curriculum en het meer gaan werken met digitale leermiddelen en devices. Boeiender kan eigenlijk niet, maar eenvoudig is anders.
De Woordencirkel-aanpak
In het vorige nummer van BSM schetsten wij een aantal (vak)inhoudelijke ontwikkelingen die de laatste decennia het woordenschatonderwijs beïnvloed hebben. Met als voornaamste boodschap: het belang van het vakgebied kan nauwelijks overschat worden. In dat artikel introduceerden we ook een nieuw model voor modern woordenschatonderwijs: de Woordencirkel-aanpak. Deze cyclische manier van werken verbindt vier belangrijke activiteiten met elkaar: nieuwe woorden ontmoeten, de betekenis van nieuwe woorden afleiden, nieuwe woorden aanleren en nieuwe woorden gebruiken. De vier stappen samen vormen de basis van kwalitatief hoogstaand en kansrijk woordenschatonderwijs.
Afbeelding: de Woordencirkel
Kenmerken van de aanpak
Kenmerkend voor de Woordencirkel-aanpak is dat deze het woordenschatonderwijs betekenisvoller, socialer, strategischer en meer eigentijds maakt. Betekenisvoller, omdat de aanpak minder start bij schoolse taallessen met woordenlijsten die leerkrachtgestuurd aangeleerd moeten worden. In plaats daarvan leren kinderen de woorden bij begrippen die zich aandienen binnen vakgebieden. Het sociale element van de aanpak is dat het leren kennen van nieuwe woordbetekenissen vrijwel altijd gebeurt in verbinding met anderen. De aanpak is strategisch, omdat niet alles direct uitgelegd wordt maar leerlingen eerst laat proberen om zelfstandig - met behulp van woordleerstrategieën - betekenissen te achterhalen. De Woordencirkel-aanpak is eigentijds, vanwege het ombuigen van de klassieke opvatting dat alleen lezen de brug vormt naar een goede woordenschat. Wij vullen dit aan met het inzicht dat ook communicatie via beeld en schermen een volwaardige manier is om veel woordbetekenissen te leren kennen.
Geen beste manier
De Woordencirkel-aanpak legt andere accenten dan bestaande aanpakken. Maar daarmee vegen we die andere aanpakken beslist niet van tafel. Sterker nog: de verschillende aanpakken versterken elkaar en lopen naadloos in elkaar over. Onderzoekers vestigen al jaren de nadruk op het feit dat er geen beste manier is om woordenschatonderwijs te geven (Graves, 2006; National Reading Panel, 2000). Dit heeft alles te maken met het feit dat het een vakgebied is zonder duidelijke lineaire leerlijn en afbakening. Logisch, want iemands woordenschat is persoonlijk, zowel wat betreft de omvang als de gerichtheid van de kennis. Wat wij met de Woordencirkel-aanpak beogen is het woordenschatonderwijs beter te verbinden met de hedendaagse praktijk. Daarin geven we het aloude meer-leesadvies als ultieme manier om extra woordenschat te ontwikkelen, een andere waarde. Bovendien maken we het vakgebied breder dan het leerkrachtgestuurd aanleren van nieuwe woorden.
Activiteit 1: Nieuwe woorden ontmoeten
Lang is de gedachte geweest dat veel lezen zo’n beetje de enige manier is om je woordenschat permanent uit te breiden. Natuurlijk is dat geen onzin. Door het lezen van geschreven teksten komen leerlingen veel nieuwe woorden tegen. Geschreven teksten zijn veel rijker dan gesproken teksten, want daarvan weten we dat slechts 4000 woorden ongeveer 96 procent van de woordvariatie bepalen. Bij geschreven taal is dat een veelvoud. Lezen is daarbij een geëigende manier om met deze rijkere woordenschat in contact te komen.
Toch is er de laatste tien jaar een grote verandering gaande. Door de enorme explosie van informatief videomateriaal is er als het ware een tussenvorm ontstaan tussen geschreven teksten en gesproken taal. Voor steeds meer kinderen is het lezen van een boek een enorme uitdaging. Thuis in elk geval, want daar zijn de digitale media altijd binnen handbereik. Thuis, maar ook op school, leggen papieren media het voor leerlingen af tegen digitale media. Kinderen pakken vaak geen boek meer, maar een tablet. Kinderen lezen minder en kijken meer. In eerste instantie lijkt deze ontwikkeling een groot probleem op te leveren voor de uitbreiding van de woordenschat. Toch zien we dat nogal wat kinderen die weinig lezen wel degelijk op een goede manier hun woordenschat uitbreiden. Voor veel kinderen zijn boeken allang niet meer de primaire bron van nieuwe woorden en nieuwe kennis. In plaats daarvan snuiven ze die kennis op via websites als Youtube of Vimeo. Het eigen maken van nieuwe woorden en betekeniselementen hoort hier onlosmakelijk bij. Wij betogen hier niet dat het kijken van filmpjes het lezen kan vervangen, maar deze tijd vraagt om een verbreed perspectief. Bovendien zijn er geen harde aanwijzingen dat het de filmpjes zijn die het lezen verdringen. Maar dat er minder gelezen wordt en meer via video’s kennis wordt overgedragen, is een feit.
Leerlingen in woordpaleizen
In de Woordencirkel-aanpak geven we veel gewicht aan het ontmoeten van nieuwe woorden. Het is voor leerlingen cruciaal dat ze veel nieuwe woorden tegenkomen in een taalrijke omgeving. Daar ligt de crux, want als dat het geval is, kunnen scholen woordpaleizen worden en zijn ze voor de leerlingen die het echt nodig hebben een bakermat in de talige omgeving die ze soms thuis missen. Veel nieuwe woorden tegenkomen, vraagt om een setting waarin taligheid zichtbaar gemaakt wordt. Dus geen kale steriele schoolgebouwen die ontdaan zijn van zoveel mogelijk prikkels, maar levensechte omgevingen waarin taligheid overal terug te vinden is. Ten eerste door zoveel mogelijk talige aankleding met benamingen en toelichtingen in allerlei vormen. Ten tweede door thematische ontmoetingsplekken te creëren, bijvoorbeeld met tentoonstellingen, woord- en beeldcollages, woordmuren, informatiezuilen en moderne schoolbibliotheken waarin ook plek is voor digitaal materiaal. Het gaat hierbij nadrukkelijk om zowel de fysieke als de digitale aankleding van de school. Net als in de rest van de samenleving kunnen schermen hierbij een heel belangrijke rol spelen. Enerzijds omdat ze veel informatie kunnen bevatten en anderzijds omdat ze een mooie synthese kunnen aanbieden van tekstuele informatie en beeld.
Welkomstschermen
Een mooi voorbeeld van digitale aankleding met veel mogelijkheden om nieuwe woorden te ontmoeten, zijn welkomstschermen en informatiezuilen. In vrijwel alle publieke instellingen hebben dit soort media een dominante plek gekregen als het gaat om het wijzen van de weg, het bieden van voorinformatie en het vermaken. Van de entree van het gemeentehuis tot de wachtkamer van de tandarts, om maar een paar voorbeelden te noemen. In scholen zijn ze nog maar zelden te vinden, maar dat zal de komende jaren zeker veranderen. Op deze media kan heel makkelijk door bondige uitdagende one liners, opvallend beeldmateriaal en korte informatiespots aandacht worden gevraagd voor relevante onderwerpen. Daarmee zijn het ideale plekken om woorden onder de aandacht te brengen.
Welke woorden?
Een belangrijke vraag blijft altijd welke woorden aangeboden moeten worden. In principe zijn er twee redeneringen die gehanteerd kunnen worden. Volgens de ene is het verstandig om te werken vanuit gestandaardiseerde woordenlijsten. Daarmee wordt een poging gedaan om de belangrijkste woorden af te bakenen en zo veilig te stellen dat juist deze gekend gaan worden. De meeste taalmethoden werken op deze manier en ook wij hebben in het verleden ‘vaste’ woordenlijsten ontwikkeld voor groep 4 tot en met 8 en als basis gebruikt voor woordenschatonderwijs op de basisschool. Daardoor kennen we ook de bezwaren die kleven aan deze manier van werken. En mede daardoor zijn we gecharmeerd van de andere redenering. Deze stelt dat het aantal mogelijk te leren woorden zo groot is, dat iedere woordbetekenis een druppel op een gloeiende plaat is. In dat geval hoeft niet per se vooraf bepaald te worden welke woorden gekozen worden, áls er maar relevante nieuwe woorden geleerd worden. Met deze insteek in het achterhoofd kan ineens andersom gewerkt worden. Er kan dan een extra accent gelegd worden op moeilijke woorden die binnen de thema’s, activiteiten en vakken toch al aan de orde komen of een belangrijke rol spelen in de actualiteit. Het woordenschatonderwijs zal dan veel minder aan het taalonderwijs gekoppeld zijn, maar meer vakgebiedoverstijgend zijn.
Prioriteit bij rang 2-woorden
Ook als de woorden die aan bod komen minder vastliggen, blijft het belangrijk om de juiste woorden te selecteren. In het voorafgaande artikel hebben we het onderscheid geschetst tussen rang 1-, rang 2- en rang 3-woorden. Rang 1-woorden (frequent gebruikte spreektaalwoorden) en rang 3-woorden (laagfrequente domeinspecifieke wereldoriënterende woorden) hebben een minder hoge prioriteit dan de rang 2-woorden (de abstractere, schooltaalwoorden die in veel leercontexten gebruikt worden). Het kennen van veel rang 2-woorden komt het leervermogen sterk ten goede en dat betekent dat daar de prioriteit zoveel mogelijk moet liggen.
Om een goed gevoel te krijgen voor de type woorden waar het vooral om gaat of om, indien gewenst, toch uit te gaan van een afgebakende set woorden, kan gebruik gemaakt worden van bekende woordenlijsten als de Woordenlijst Amsterdamse Kinderen (Kuiken, F. & Droge, S, 2010), de Basislijst schooltaalwoorden (Alons, L. & Verhallen, S., 2010) en de Basiswoordenlijst Amsterdamse Kleuters (Mulder, Timman & Verhallen, 2009). Met enige regelmaat verschijnen er specifieke updates van deze basiswoordenlijsten. Wat ons betreft hoeft het echter niet zover te gaan dat het precies de woorden uit deze lijsten zijn die aangeboden worden. Daarvoor verschillen omstandigheden, schoolcontexten en persoonlijke voorkeuren te veel.
Woorden leren in samenhang
Welke woorden ook worden aangeboden, samenhang is vereist. Woorden en hun betekenis leer je niet als losse eenheden. Je haakt ze aan bij woorden die je al kent, bij de kennis van de wereld die je al hebt. Juist in samenhang zijn woorden makkelijker en beter te onthouden en krijgen ze meer betekenis. Het is niet zo dat deze woorden, zoals vaak wordt gedacht, per se onder hetzelfde thema moeten vallen. Met name de zo belangrijke abstractere schooltaalwoorden (zoals helaas, aanpak, strategie of kenmerk), laten zich daarin niet makkelijk pakken. Wel is het zaak om ervoor te zorgen dat er voor leerlingen een voor de hand liggende associatie is tussen de woorden die samen aangeboden worden, maar deze hoeft niet strikt thematisch van aard te zijn. Als het voor kinderen maar mogelijk is om een logsiche verbinding te leggen. Het woord ‘fietsenstalling’ en ‘enorm’ zullen thematisch nooit met elkaar verbonden worden. Maar bekeken vanuit de leefwereld van een kind kan de enorme drukte die er iedere morgen is bij de fietsenstalling, zorgen voor voor een associatie die het leren van beide woorden prima ondersteunt.
Activiteit 2: Betekenis nieuwe woorden achterhalen
De tweede stap van de Woordencirkel-aanpak is het achterhalen van de betekenis van nieuwe woorden. Leerkrachten die hun school zeer talig aankleden en daarin goede teksten afwisselen met goed filmisch materiaal, prikkelen de nieuwsgierigheid en het woordbewustzijn maximaal. Wanneer leerlingen dagelijks volop bekende en onbekende woorden tegenkomen, ontstaat bijna als vanzelf de behoefte de betekenissen te achterhalen. Expliciet uitleggen en aanleren van nieuwe woorden is daarbij vaak niet nodig.
In de meeste gevallen gaan leerlingen zelf aan de slag en achterhalen ze, net als volwassenen, al werkend de betekenis. Daarvoor zetten ze een aantal vaardigheden en strategieën in. Dit klinkt ingewikkelder dan het is. In eerste instantie gaat het om het leren voorspellen van de betekenis van het nieuwe woord. Vervolgens om het leren afleiden van de betekenis uit afbeeldingen, de woordbouw en de omringende tekst. Als de woordbetekenis dan nog niet duidelijk wordt, is opzoeken een mogelijkheid. En uiteindelijk blijft het vragen aan iemand anders over als laatste stap. Moeilijker hoeft het niet te zijn. Leerlingen die deze vaardigheden toepassen, zijn in staat om zonder veel moeite hun woordenschat bijna geruisloos uit te bouwen.
Woordleervaardigheden en -strategieën
Bij het (snel en op een authentieke manier) zélf achterhalen van woordbetekenissen, is samenwerken belangrijk.Op het moment dat leerlingen hier moeite mee hebben, is het een goede keuze om ze daarbij te helpen. Dit kan door met enige regelmaat de vaardigheden en strategieën te bespreken en deze te (laten) modelen. De vraag aan kinderen hoe ze in een bepaalde context zelf achter de betekenis van een woord zijn gekomen, is daarbij een mooi startpunt. Als hulpmiddelen of handelingswijzer kan het onderstaande ondersteuningskaartje gebruikt worden.
Afbeelding: ondersteuningskaartje afleiden van de betekenis van een woord.
Nieuwe woorden ontmoeten en de betekenis in eerste instantie zelf af proberen te leiden is een impliciete manier van onderwijzen. Voor heel veel leerlingen levert dit veel rendement op. Voor leerlingen waarbij dit niet het geval is, is meer nodig. Zodra blijkt dat woorden die aan de orde zijn onvoldoende gekend worden, wordt het noodzakelijk de bovenstaande aanpak uit te breiden met meer expliciete vormen van woordenschatonderwijs. Dit betekent dat woorden aangeleerd gaan worden en dat de rol van de leerkracht groter wordt.
Activiteit 3: Nieuwe woorden aanleren
Woorden aanleren kan op meerdere manieren. Het kan via een intensieve manier, bijvoorbeeld gebaseerd op het veel gehanteerde viertaktmodel van Marianne Verhallen (2000). Maar het kan ook op een minder intensieve manier, zoals beschreven door Isabel Beck e.a. (2013). Daar tussenin ligt de aanpak van Robert Manzano (2011). We zullen ze alle drie kort bespreken.
Aanpak Verhallen
Veel scholen kiezen ervoor om bij het aanleren van nieuwe woorden gebruik te maken van het Viertakt- of VSCC-model van Verhallen. Het model bestaat uit de volgende - inmiddels zeer bekende - vier fasen: voorbewerken (motiveren, geheugennetwerk openen), semantiseren (veelzijdig uitleggen), consolideren (oefenen door zeven tot negen keer herhalen) en controleren (evalueren en toetsen). Dat deze werkwijze veel toegevoegde waarde kan hebben voor kinderen met een beperkte woordenschat, is inmiddels wel duidelijk. Maar door het enorme tijdsintensieve karakter en het accent op diepe woordkennis is veel tijd nodig om relatief weinig woorden te leren. Wetenschappers verbinden deze werkwijze met een toename van de woordenschat van maximaal 600 woorden per jaar (o.a. Carlisle, 2002; Baker, Simmons & Kame'enui, 1997; White, Graves, & Slater, 1990). Toch kan deze beperkte aanvulling zeer belangrijk zijn, zeker als hiermee een aantal hoogfrequente en belangrijke schooltaalwoorden worden aangeleerd. Het kennen van deze woorden kan namelijk voorwaardelijk zijn om ook andere woorden eigen te kunnen maken.
Aanpak Beck
Er is ook een andere, minder intensieve manier om nieuwe woorden aan te leren. Deze aanpak neemt niet de taalles met een lijst te leren woorden als startpunt, maar de geschreven en gesproken teksten die binnen andere vakgebieden aan de orde komen. Al deze teksten bevatten van tijd tot tijd woorden die onbekend zijn. Isabel Beck beschrijft daarop een aanpak die uit iedere tekst twee belangrijke woorden selecteert en deze kort behandelt en bespreekt. Het betreft altijd twee ‘dragende’ woorden die de verbinding kunnen vormen met andere belangrijke woorden in de tekst. Beck werkt met korte activiteiten. Startpunt is het lezen van de tekst of het bekijken van de film. Vervolgens worden de nieuwe woorden eruit gelicht en krijgen ze een context door erover te vertellen en samen te bekijken welke rol ze in de tekst spelen. Daarna spreken de leerlingen het woord uit en voegen ze in hun eigen woorden de betekenis toe en geven nog een voorbeeld van het woord te geven in een andere context. Dan worden de leerlingen meer op het woord betrokken door middel van interactie. Bijvoorbeeld door (non)voorbeelden te laten geven of vragen te stellen. Tot slot herhalen de leeringen het woord, blikken terug en gaan de betekenis vervolgens gebruiken.
Aanpak Manzano
Robert Manzano introduceerde in 2011 een eigen aanpak voor woordenschatonderwijs. Hij onderscheidt een voorbereidingsfase, waarin de woordselectie plaatsvindt. Vervolgens is er een introductiefase waarin nieuwe woorden geïntroduceerd worden. Dit gebeurt in drie stappen. Eerst geeft de leerkracht een omschrijving van het nieuwe begrip. Dan omschrijven de leerlingen het begrip in hun eigen woorden om vervolgens een beeldende weergave te maken van het woord. Dit wordt vastgelegd in een woordportfolio. Hierna volgt de fase van het dieper woordbegrip, wederom verdeeld in drie stappen. Om te beginnen verdiepen leerlingen hun woordkennis door herhaalactiviteiten, bijvoorbeeld door de woorden te vergelijken en te ordenen. Daarna gaan ze de interactie aan met elkaar over de woorden, aan de hand van coöperatieve werkvormen. Tot slot herhalen ze de woorden spelenderwijs in verschillende situaties en contexten door middel van spelletjes.
Veelzijdig verkennen
Welke aanpak ook gekozen wordt, bij alle drie de aanpakken is het belangrijk om het woord veelzijdig te verkennen. Bij Verhallen gebeurt dit op een meer robuuste wijze tijdens de semantiseringsfase aan de hand van vier uitjes: uitbreiden (context geven en clusteren met andere woorden), uitleggen (omschrijven), uitbeelden (laten zien) en uitproberen (betekenisrelaties leggen en verbinden). De aanpak van Beck staat hier niet zo heel ver vanaf, maar is duidelijk minder robuust. Dit kan soms een nadeel zijn, maar tegelijkertijd biedt dit het voordeel dat er meer woorden aan de orde kunnen komen en het leren makkelijker plaats kan vinden in de context van andere vakgebieden. De werkwijze van Manzano kan gezien worden als een tussenweg.
Inzetten van software
Bij alle drie de aanpakken is het belangrijk dat de doelwoorden na de eerste aanbieding regelmatig terugkomen voor verdere inoefening. Hier raken we helaas meteen een verschijnsel dat te vaak aan de orde is in het onderwijs: het met de hele groep inoefenen van exact dezelfde woordselectie. Het gevolg is dat er altijd leerlingen zijn die oefenen met woorden die ze al lang kennen. Het kan niet anders dan dat dit op groepsniveau leidt tot lessen met een laag rendement. In een tijd waarin ICT steeds nadrukkelijker onderdeel van het leerproces wordt, is dit absoluut niet meer nodig. Juist in woordenschatonderwijs is adaptiviteit goud waard, zodat op persoonlijk niveau bekeken kan worden welke woorden al wel en nog niet beheerst worden.
Door gebruik te maken van woordenschatsoftware (zoals bij de methoden Taal in beeld, Taal Actief en Staal) of overhoringsprogramma’s (zoals WRTS of het steeds populairder wordende Quizlet) kan het oefenen gerichter en persoonlijker. Dergelijke oefenprogramma’s kunnen individueel worden afgestemd op de woordenschat die een leerling al dan niet beheerst. Het verschil zit hem in de vulling die initieel al in beide typen programma’s aanwezig is. In tegenstelling tot de woordenschatprogramma’s bij taalmethoden moeten overhoringsprogramma’s door de gebruiker vaak nog gevuld worden met woordenlijsten. Dit hoeft overigens geen nadeel te zijn, want ook het vullen van het programma met lijsten kan voor leerlingen een prima oefening zijn. Te vaak denken we in het onderwijs dat alles klaar moet worden gezet voordat kinderen ermee aan de slag kunnen. Maar steeds vaker ontdekken we dat leerlingen die zelf ontwerpen en zelf vullingen en opdrachten maken, juist daar heel veel van leren. Vaak zelfs meer dan het op een consumerende manier doorlopen van de bestaande opgaven.
Activiteit 4: Nieuwe woorden gebruiken
Nieuwe woorden leren, is een fantastisch proces. En als de nieuwe woorden daarna nog vele malen vanuit verschillende invalshoeken herhaald worden, leren kinderen een woord steeds dieper met steeds meer betekeniselementen kennen. Maar ook dan is de (woorden)cirkel nog niet rond. Het is en blijft extreem belangrijk dat nieuwe woorden regelmatig gebruikt worden en zichtbaar blijven binnen de school. Anders is het risico dat ze weer vergeten worden, groot.
De beste garantie op min of meer permanent gebruik van de woorden binnen de school ontstaat als leerlingen zelf aan de slag gaan. Dat kan door toepassingen te maken waarin het woord een rol speelt. Om ze vervolgens op een deelbare plek op te slaan, waardoor andere leerlingen er weer bij kunnen en mee verder gaan. Voorbeelden van dit soort zelfgemaakte toepassingen zijn eigen teksten, films of ingesproken verhalen. Maar er zijn meer mogelijkheden. Denk bijvoorbeeld aan zelfgemaakte uitlegvideo’s (eenvoudig te maken met Powtoon of Moovly), waarin de doelwoorden gebruikt worden. Of zelfgemaakte interactieve opdrachten, die bijvoorbeeld gecreëerd kunnen worden in Google Forms. Of interactieve quizzes, bijvoorbeeld gemaakt in Kahoot, Quizlet of Prowise presenter.
Naar een organisch woordleersysteem
De mogelijkheden om bestaande digitale platforms (veelal gratis) te gebruiken zijn talrijk. Het mooie van deze digitale mogelijkheden is dat de producten die leerlingen maken, eenvoudig gedeeld kunnen worden door de verbindende link te posten op een verzamelplek. Dit kan een blog zijn, bijvoorbeeld gemaakt met Wordpress of Blogger. Of een digitaal prikbord, eenvoudig te creëren met platforms als Padlet. Een derde mogelijkheid is het inrichten van een (al of niet gesloten) community, bijvoorbeeld in Google plus. Het mooie van het gebruik van dit soort platforms is dat het delen van woordenschattoepassingen erg eenvoudig wordt. Binnen de muren van de klas en de school, maar ook ver daarbuiten. En daarbij mag de thuisomgeving zeker niet vergeten worden.
Op het moment dat het min of meer permanent gebruiken van nieuwe woorden een routine is geworden, gebeurt er nog iets anders. Als dit duidelijk zichtbaar is, wordt de schoolomgeving taalrijker en begint het woordpaleis nog meer realiteit te worden. En dan is de Woordencirkel rond. De kans dat kinderen weer meer nieuwe woorden gaan ontmoeten, is aanmerkelijk groter geworden. Er ontstaat een systeem van woorden leren dat niet alleen afhankelijk is van wat er in taallessen wordt aangeboden, maar dat veel breder gaat. Vervolgens is het logische vervolg om dat ook te gaan verbinden met andere scholen en ook met de thuisomgeving. In fysieke, maar vooral ook in digitale vorm. Zo ontstaat er een organisch systeem om nieuwe woorden te leren dat zich sterk vermengt met de leefwereld van de leerlingen en dat rechtstreeks de leermotivatie kan prikkelen. Waarom zouden we in een tijd waarin het allemaal mogelijk is genoegen nemen met minder?
De literatuurlijst met de genoemde bronnen vindt u hier. Op de website www.woordencirkel.nl. vindt u verder nog het trainingsaanbod waarvan u gebruik kunt maken als u overweegt om uw woordenschatonderwijs betekenisvoller, socialer, strategischer en meer eigentijds in te richten.
Jos Cöp is onafhankelijk leer(middelen)specialist taal, lezen en ICT bij Leertijd.nl. E-mail: joscop@leertijd.nl
Judith Veldhuizen is leerspecialist taal en schrijven bij De Lekschep. E-mail: judith@delekschep.nl
Bron: Dit artikel is verschenen in Basisschoolmanagement, jaargang 31, nummer 6, juni 2017.